Schriftelijke Vragen: Ruimte voor stoepplantjes in Leiden
Indiendatum: mei 2020
Eerder dit jaar lanceerde de Hortus Leiden het project Stoepplantjes. Stoepplantjes is een verzamelnaam voor spontane vegetatie op verharding. Over het project schrijft de Hortus Leiden het volgende:
“Stoepplantjes zijn belangrijk In een stad van alleen maar steen, zonder groen, wordt het in de zomer erg heet. Regenwater kan niet goed weglopen en insecten vinden er weinig te eten. Het is fijn als mensen tuinen maken maar de wilde plantjes, die vanzelf in de stad groeien, zijn minstens even belangrijk voor de afkoeling en de biodiversiteit. Jammer genoeg vinden de meeste mensen het erg slordig staan, al dat 'onkruid' dat zomaar vanzelf groeit.
Soms staan die wilde plantjes in de weg, maar vaak niet. Dan is het fijn als ze blijven staan. Als mensen meer van plantjes weten en ze beter bekijken gaan ze ze leuk vinden, denken de mensen van de Hortus. En dan mag er veel meer blijven groeien.”
Naast de Hortus Leiden wijzen ook de stadsecoloog en de Leidse Milieuraad op het belang van stoepplantjes. Zo adviseert de stadsecoloog het volgende: “Ga in het beheer tolerant om met spontane vegetatie (“onkruid”) en zoek een beheerintensiteit en –wijze die de gebruiksfunctie waarborgt, maar ruimte laten voor vegetatie”. De LMR doet als aanbeveling om spontane vegetatie te prefereren, hierover te communiceren met inwoners en voorlichting te geven.
Tot nu toe beriep het college zich erop dat de openbare ruimte ‘schoon, heel en veilig’ moest zijn, en op de eerdere afspraak van het streven naar beeldkwaliteitsniveau B voor de openbare ruimte. De Partij voor de Dieren vindt dat stoepplantjes heel vaak geen enkele afbreuk doen aan het doel ‘schoon, heel en veilig’. Het beroep op een bureaucratische norm als een beeldkwaliteitsniveau is onvoldoende motivatie voor het actief bestrijden van natuur in de stad. Immers, stoepplantjes leveren een directe bijdrage aan de biodiversiteits- en klimaatadaptatiedoelstellingen van het college. Het actief bestrijden van natuur staat haaks op dat beleid.
Op grond van artikel 45 van het Reglement van Orde stelt het lid Van Schaik (Partij voor de Dieren) het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden de volgende vragen over de ruimte voor stoepplantjes in Leiden.
1. Kent het college het Stoepplantjes project van de Hortus Botanicus?
Antwoord: Ja, het college is bekend met het project en vindt het een leuk initiatief dat goed bijdraagt aan het betrekken van bewoners bij stadsnatuur.
2. Onderschrijft het college het belang van stoepplantjes voor het versterken en vergroten van de stedelijke biodiversiteit?
Antwoord: Ja, het college onderschrijft dat stoepplantjes een bijdrage kunnen leveren aan het
versterken en vergroten van de stedelijke biodiversiteit.
3. Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat stoepplantjes een bijdrage kunnen leveren aan de biodiversiteitsdoelstellingen van de gemeente Leiden? Zo ja: hoe rechtvaardigt zij dan het actief en doelbewust bestrijden van deze natuur? Zo nee: waarom niet?
Antwoord: Het college ziet het positieve effect van spontane vegetatie, maar ziet wat betreft tolerant beheer van straatvegetatie een strijdigheid met het voldoen aan het vastgestelde
beheerbeleid met de ambitie van beeldkwaliteit. Het gaat daarbij om een belangenafweging af tussen leefbaarheid (schoon, heel en netjes) en ecologische kwaliteit. Naast ecologie en beeldkwaliteit moet er ook rekening gehouden worden met andere belangen. Niet iedereen vindt straatvegetatie overal en altijd wenselijk. Bij onderhoud speelt verder ook het voorkomen dat straatkolken verstopt raken door bladafval. Binnen deze belangenafweging en de bestaande kaders onderzoekt het college wat ze kan doen om de ecologische kwaliteit te verbeteren. Er zijn gelukkig veel andere manieren om biodiversiteit in de stad te versterken, bijvoorbeeld door het maaibeleid aan te passen.
4. Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat stoepplantjes ook een bijdrage leveren aan klimaatadaptatie? Zo ja: hoe rechtvaardigt zij dan het actief en doelbewust bestrijden van deze natuur? Zo nee: waarom niet?
Antwoord: Nee, het college ziet geen relatie tussen stoepplantjes en de doelstellingen voor
klimaatadaptatie. Het aantal stoepplantjes betreft een dusdanig klein oppervlak aan
groen in de bestaande verharding, dat er eigenlijk geen sprake van een bijdrage aan
klimaatadaptatie is.
5. Welke partijen zijn betrokken bij het verwijderen van stoepplantjes? Gebeurt dat door extern ingehuurde partijen (zo ja, welke partijen) en/of door een eigen gemeentelijke dienst?
Antwoord: Er zijn in de stad drie externe partijen betrokken bij het beheer van stoepplantjes op
verharding. Dat zijn de firma’s “Signaterra” uit Geldermalsen, “De Wit groenvoorziening”
uit Hazerswoude-Rijndijk en “De Heer Land en Water” uit Polsbroek. De eigen dienst
verzorgt het reinigen (vegen) van de verharding en goten.
6. Hoe vaak maken deze partijen een ronde om stoepplantjes te verwijderen? Is er verschil tussen wijken in frequentie van verwijderen van stoepplantjes (bijv. worden stoepplantjes in de binnenstad vaker verwijderd dan in de Stevenshof of Merenwijk)?
Antwoord: De aannemers dienen in de hele stad te voldoen aan CROW beeldkwaliteit B. De
intensiteit van beheer hangt af van een aantal factoren zoals het weer, de mate van
betreden, veegfrequentie en de ondergrond. Er wordt hierbij geen verschil gemaakt in
beeldkwaliteit tussen binnenstad en Stevenshof of Merenwijk. In de binnenstad wordt er
wel veel vaker geveegd om zwerfvuil vanwege de hogere gebruiksdruk weg te halen. Dit
geeft dan automatisch ook minder ophoping van organisch materiaal en daarmee minder
kruidengroei. Hiermee voeren we het door uw raad vastgestelde beleid, waaronder o.a.
het handboek openbare ruimte, uit.
7. Hoeveel budget wordt besteed aan het verwijderen aan stoepplantjes?
Antwoord: Voor de hele stad bedraagt het budget ongeveer € 600.000,- per jaar voor het beheersen van (on)kruid op verharding.
De Partij voor de Dieren pleit voor een veel tolerantere opstelling ten aanzien van stoepplantjes en spontane vegetatie. Een eerste stap hierin kan zijn door het aanwijzen van verhardingsblokken waar stoepplantjes de ruimte krijgen en niet worden verwijderd. Deze verhardingsblokken moeten in samenspraak met de buurt worden aangewezen.
8. Is het college bereid tot deze tolerantere opstelling? Zo ja, per wanneer kan hiermee worden gestart en op welke wijze wil het college dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 3, ziet het college aan de ene kant het
positieve effect van spontane vegetatie en hanteert zij in het maaibeleid waar mogelijk al
een tolerant beleid. Aan de andere kant wat betreft tolerant beheer van straatvegetatie
echter ook een strijdigheid met het voldoen aan het vastgestelde beheerbeleid met de
ambitie van beeldkwaliteit. Dat betekent echter niet dat er niks gebeurt op het gebied van
tolerant beheer. Bij het beheer van de openbare ruimte laten de aannemers daar waar
dat mogelijk is, de bloeiende planten al staan. Daar waar er ruimte is in de openbare
ruimte, stimuleren we de aanleg van geveltuintjes en boomspiegels door bewoners, wat
ook bijdraagt aan het versterken en vergroten van de biodiversiteit. Verharding waar we
veel onkruid aantreffen, betekent ook vaak dat die verharding minder belopen wordt. Bij
dergelijke locaties onderzoeken we of de verharding omgevormd kan worden naar groen
en indien mogelijk voeren we dat uit.
Indiendatum:
mei 2020
Antwoorddatum: 17 jun. 2020
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Schriftelijke Vragen: Bevindingen en adviezen uit het verkennend onderzoek van de Rekenkamercommissie Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg omtrent Toezicht & handhaving Energiebesparingsplicht
Lees verderSchriftelijke Vragen: Ruimte voor het maaibeleid en de huidige droogte in Leiden
Lees verder